
In de achttiende eeuw woonden steeds meer plantage- en dus –
slaveneigenaren in Amsterdam of elders in de Republiek. Veel van
deze slaveneigenaren zijn nooit in de koloniën geweest. Plantages,
inclusief de daar op als slaaf te werk gestelde mensen, werden in
Amsterdam op een veiling of 'uit de hand' verkocht. Vervolgens ging
men naar de notaris om het koopcontract te tekenen. Wie door
achttiende-eeuwse kranten bladert, komt dan ook regelmatig
advertenties tegen voor de verkoop van Surinaamse plantages.
Op 30 september 1767 kochten Luitenant Colonel Pelgrom Maximiliaan van Son en de heer Everardus Dudok ten overstaan van Notaris Homrigh de Surinaamse koffieplantage Leverpoel voor 200.000 gulden. Voor dat bedrag kregen zij niet alleen de grond, maar ook alle 'beplantingen, gebouwen, gereedschappen, slaven, slavinnen, [en] beesten". Volgens de bij de koop geleverde inventaris, ging het om 141 mensen. Daarnaast zouden er nog 'negen jonge bekwame gezonde en werkbaare mans slaven' voor rekening van de voormalige eigenaar worden gekocht.
Zonder een stap in de kolonie te hoeven zetten, werden Van Son en Dudok dus eigenaar van 150 mensen, gekocht in het bijzijn van de Amsterdamse notaris.